‘Er/van’, 'er/op’, 'er/af'

‘Er’, ‘waar’, ‘hier’ en ‘daar’ schrijven we aan het voorzetsel dat daarop volgt vast:
• Eraf, hierdoor, waarlangs, daarover

Let op:

• Zij staat erop dat je komt
• Zie je die deurmat. Zij staat er op.
• Dat muurtje? Hij is eraf gevallen. (Het werkwoord is ‘afvallen’. In dat geval schrijf je ‘er’ aan het voorzetsel vast.)
• Een goed sportcentrum. Hij is er afgevallen.

Vuistregel:

‘Ervan’ en ‘uitgaan’ schrijven we als één woord, tenzij er iets tussen staat. Het werkwoord is ‘uitgaan van’.

• We kunnen ervan uitgaan dat zij komt.
• Hij gaat / ervan/ uit dat zij komt.
• Hoewel wij ervan uit kunnen gaan, dat…

Let op:
• Hij gaat ervandoor.
• Laten we ervandoor gaan.

Zoeken in deze blog